Tot aan de maan en terug

In 1998 was ik, net in verwachting van Grote Zoon, op slag verliefd op een allerschattigst boekje, waarin Hazeltje en Grote Haas proberen uit te leggen hoeveel ze van elkaar houden. Vandaag zijn ze plots even terug in mijn leven.

Want op deze regenachtige herfstdag besluit ik aan het einde van de middag een wandeling in het bos te maken. Een onzichtbare hand leidt mij naar de begraafplaats in Heilig Land Stichting, een van de mooiste begraafplaatsen die ik ken.

Dat het (mot)regent deert me niet. Integendeel, ik hou ervan, omdat het het verdriet van afscheid dat juist hier zo aanwezig is zichtbaar maakt, terwijl het tegelijkertijd zo levengevend is aan alle planten, struiken en bomen die er staan en die ook zoveel troost brengen.

Ik slenter over de paden en sta af en toe stil bij een graf. Dan lees ik de namen en cijfers die begin en einde van het aardse leven markeren.

En ik weet: de Dood spaart niemand. Ik lees oma’s, jonge vaders, een klein meisje, die ‘moeilijke’ puber. Zusters, professoren en de liefste mama. En ik voel, in al hun verscheidenheid één grote overeenkomst: hoeveel er van ze gehouden is, en nog steeds wordt.

Want er staan verse bloemen bij een sterfdatum in 1999. Er hangen nieuwe, handgeschreven, en door de regen beetje uitgelopen, briefjes. Opgepoetste hondjes, fleurige vlinders, ontroerende engeltjes. Er branden kaarsen. ‘De liefde gaat nooit over’, zeggen de bronzen letters op een laatste rustplaats. En zo is het.

Hazeltje en Grote Haas vertelden het aan elkaar. Hoeveel ze wel niet van elkaar hielden. Hoeveel dat was? Ook dát lees ik vandaag terug op een hartje, in het groenste herfstgroen, terwijl zonnestralen zachtjes en voorzichtig langs de grote witte wolken strijken in een poging een te versmelten tot een regenboog: Tot aan de maan en terug.

Meer dan ooit

De laatste middag van de meteorologische zomer breng ik door in de buurtuin van mijn vorige huis. De zon verwarmt mijn wangen, de mensen aan tafel mijn hart. We praten over groter en ouder worden, over leven en dood. En gelukkig kunnen we om de meeste dingen grappen maken.

Een van de onderwerpen die uitgebreid aan bod komt is het verlies van onze ouders. Want daar hebben we aan tafel -helaas- inmiddels allemaal ervaring mee. En ja, het is waar. Dat het verdriet slijt, na al die eerste, tweede en derde en nog meer keren zonder hen. En dat het gemis groeit.

Als ik vandaag wakker word, voel ik het meteen. Het gemis, dat vandaag alweer zeven jaar oud wordt. Ik parkeer het even, om Grote Zoon te wekken voor de eerste dag van zijn nieuwe baan. Hoe toepasselijk: drager bij uitvaarten.

Maar als ik even later buiten loop met Knoet, wandelt het jarige gemis met me mee. Net zoals mijn moeder. En dan, aan het einde van de straat, bij de gemaaide graanakkers, omhult een zachte deken van mist ons, terwijl aan de horizon de ochtend gloort.

Ik mijmer weg. Naar die dag zeven jaar geleden. Ik denk dat ik toen ongeveer net zo vroeg wakker was. Een tijdlang met mijn vader aan mijn moeders bed zat. We luisterden naar haar ademhaling, die steeds moeizamer ging. We hielden haar hand vast, streelden haar haar. En later die dag lieten we haar gaan.

Zeven jaar geleden. Het voelt meestal als de dag van gisteren. Haar dood hoort bij mijn leven. Net zoals het gemis. Dat, net zoals alle andere aardse zaken, twee kanten heeft. Want met de jaren verzacht het en groeit met het gemis, ook de liefde.

Lieve mama, ik mis je en hou van je. Meer dan ooit.

1 juli 1942-1 september 2011

Zonnestralenregenboog

Mijn woorden rollen
Op papier
Als tranen
Uit mijn pen

Want dat missen
Zo zeer kon doen
Had nog niemand
Mij verteld

Maar dan kijk ik
Naar de wolken
In de hemel
En dan zie ik

Dat jij zonnestralen huilt
Zo maken we samen
In de hemel en op aarde
De regenbogen van het leven