Meedogenloos missen

Na het stille van jouw sterven
Volgde het ongeloof van het onverwachte en
Was daar ook het waardige wuiven

Gevolgd door een val van vorst
De tijd voor tranen plots gewist
Door een periode vol van pijn

Een waas van waanzin
Een scherm van scherpte
Een leven vol leegte

En meedogenloos missen

We wisten en weten
Dat voor alles een tijd is
Maar soms is er te veel, te snel

En nu, zoveel later
Is er ineens ruimte voor de regen
En tegen alle verwachting in

Straks
Misschien
Ooit

Een zuchtje zonneschijn

Woorden van troost

Vroeger hielp ‘kusje d’r op’. Vroeger, toen je als klein kind gevallen was en huilend naar mama, oma of de juf liep. Zij jou in haar armen nam, je liefdevol een kus op je knie gaf en zei: ‘Zo, nu doet je knietje geen pijn meer, toch?’ Je keek haar met betraande ogen aan en knikte bevestigend. Vervolgens  holde je vrolijk weg en speelde weer verder.

Maar nu helpt kusje d’r op niet. Want wat helpt wel als niet je knie, maar het leven pijn doet? Als de zon niet langer schijnt? Als alles wat je liefhad is verdwenen? Als je zó met lege handen staat?

Het zijn vragen waarvan je niet wilt dat ze bestaan. Omdat het vragen zonder antwoorden zijn. Maar ze bestaan. En ze brengen het donkerste duister, de diepste pijn, de stilste eenzaamheid en een peilloze leegte in je leven naar boven. Wat kan jou nu troosten, zoals kusje d’r op jou vroeger troostte?

Zou het een troost-tasje kunnen zijn? Een klein tasje met een snoepje, een slokje water, een zakdoekje en wat lieve woorden? Waarschijnlijk is dat, hoe lief bedoeld ook, niet genoeg. Troost, échte troost, is groot. Groots.

Echte troost is een hand op je schouder, als je hem niet verwacht. Echte troost is de zachte stilte, van iemand die naar je luistert. Die jou de tijd geeft en de rust gunt om de pijn en het verdriet er te laten zijn.

Iemand die luistert … En nog een keer … En nog een keer … En nog een keer … Tot jouw gevoelens van pijn en verdriet moe zijn. Echte troost is groter dan  woorden. Echte troost verbergt zich in kleine, grootse gebaren, waarvan je vroeger niet wist dat ze betekenis hebben.

Troost is daar waar je kunt schuilen en waar je keer op keer mag huilen.

En na een tijdje is troost ook als een zacht, wit veertje dat voor je voeten op de grond valt.

Is troost ook dáár, waar iemand stilletjes naast je zit.

Is het de eerste vlinder van de lente die langs dwarrelt, en zijn het de eerste sneeuwvlokken van een nieuwe winter.

Het zijn kleine gebaren van degenen die jou dierbaar zijn en zachte aaien van de natuur, die onzichtbare draden weven tussen jouw verdriet en jouw gemis.

En dan komt er een tijd, ooit, misschien, waarin het vlammetje in je hart weer oplaait tot een vuur dat je hart verwarmt. Degene die je mist beroert je niet langer met knuffels en kussen of gefluisterde woorden in je oor. Maar wel als herinneringen vol warmte en dankbaarheid en met een vleugje melancholie.

Zoals je nu voelt bij het verhaal van kusje d’r op.