Ik ga nog al eens wandelen in de omgeving en op heel wat plekken zijn dan heuveltjes te zien, al dan niet voorzien van een begeleidend bordje: grafheuvel. Het maakt me, zeker gezien mijn werk als ritueelbegeleider, nieuwsgierig naar de verhalen erachter. Of misschien wel beter geformuleerd: erin.
Dus toen ik onlangs vernam dat er een lezing werd gegeven over grafheuvels op de Veluwe, meldde ik mij natuurlijk aan.
In een enthousiasmerende wervelwind aan woorden neemt de archeologe ons mee, terug in de tijd. Of eigenlijk uit de tijd. Want dat is waar we zijn als we dood zijn. Uit de tijd.
Ze legt uit hoe de 54 hunebedden Drenthe en Groningen oorspronkelijk ook grafheuvels waren, en dat de bedekking daarvan inmiddels verdwenen is (om nog maar niet te spreken over wat er ooit in moet hebben gelegen).
In heel Nederland zijn verder inmiddels zo’n 700 grafheuvels bekend. Zowel de hunebedden als de grafheuvels stammen uit de tijd van de trechterbekercultuur, zo’n 3500 tot 2900 jaar voor Christus.
Overledenen werden begraven, en later zijn ook urnen toegevoegd. Naar het waarom van begraven dan wel cremeren blijft het gissen. Het is in ieder geval wel duidelijk dat mensen geloofden in een leven na de dood. Want waarom zou je anders eten en andere grafgiften in het graf meegeven?
En dat brengt me bij het boekje, waaraan ik onlangs begonnen ben te schrijven. Dat gaat -ook- over leven na de dood. En daar geloof ik niet alleen in, ik weet zeker dat het er is.
Want leven, echt léven, is liefde. En als er iets is na de dood, dan is het liefde. Dat is net zo zeker als de pukkels in het landschap die de grafheuvels zijn.
Op de muur van m’n werkkamer is een plekje dat sprekend lijkt op een luchtfoto van grafheuvels. En zo hebben de pukkels op de muur sinds de grafheuvel lezing ineens de betekenis van Liefde.